Geryonia proboscidalis

Geryonia proboscidalis
Verschillende levensstadia en aanzichten van Geryonia proboscidalis.
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Cnidaria (Neteldieren)
Klasse:Hydrozoa (Hydroïdpoliepen)
Orde:Limnomedusae
Familie:Geryoniidae
Geslacht:Geryonia
Soort
Geryonia proboscidalis
(Peter Forsskål, 1775)
Originele combinatie
Medusa proboscidalis
Synoniemen
Lijst
  • Geryonia hexaphylla Péron & Lesueur, 1810
  • Carmarina hastata Haeckel, 1864
  • Geryones elephas Haeckel, 1879
  • Geryonia dianaea Haeckel, 1879
  • Dianaea endrachtensis Quoy & Gaimard, 1824
  • Geryonia umbella Haeckel, 1864
  • Carmaris Giltschii Haeckel, 1879
  • Geryonia fungiformis Haeckel, 1864
  • Geryonia conoides Haeckel, 1864
  • Carmaris umbella Haeckel, 1879
  • Geryones mexicana Agassiz & Mayer, 1902
  • Carmaris rosea Agassiz & Mayer, 1902
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
(en) World Register of Marine Species
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Geryonia proboscidalis is een hydroïdpoliep uit de familie Geryoniidae. De poliep komt uit het geslacht Geryonia. Geryonia proboscidalis werd in 1775 voor het eerst - postuum - wetenschappelijk beschreven door Peter Forsskål.[1]

Forsskål beschreef deze hydroïdpoliep onder de naam Medusa proboscidalis. Johann Friedrich Eschscholtz plaatste ze in 1829 in het geslacht Geryonia.[2]

De soort komt voor in de Middellandse Zee en (sub)tropische zeeën. In de Middellandse Zee is de soort talrijker en zijn de poliepen groter dan in andere delen van de wereld. De diameter van een poliep kan tot 80 mm zijn, terwijl in Florida en de Bahamas zelden exemplaren van meer dan 50 mm diameter worden aangetroffen.[3]

De volwassen poliep heeft zes lange, holle primaire tentakels afgewisseld met zes korte, stijvere tentakels die makkelijk afbreken. De doorzichtige bel van de poliep is bijna een halve bol, met een diameter van 35 tot 80 mm. De dichte, gelatineuze pedunculus ("stengel") is kegel- tot trompetvormig en ongeveer even lang als de diameter van de bel. Spieren vormen zes banden langs de pedunculus en laten toe van die heen en weer te bewegen of samen te trekken.[3]