In de 500cc-klasse werd veel verwacht van de Norton Manx, mede omdat Gilera helemaal niet afreisde naar het eiland Man. De Gilera 500 4C was op papier echter de beste met zijn 124 kg en 50 pk. In de Senior TT waren de Nortons van Harold Daniell en Johnny Lockett superieur, terwijl de derde plaats werd ingenomen door Ernie Lyons met een Velocette. Zij dankten hun resultaten echter vooral aan de pech van anderen. Aanvankelijk leidden AJS-rijders Leslie Graham en Ted Frend vóór Bob Foster met de Moto Guzzi Gambalunga. Frend viel in de vierde ronde bij Glen Helen en Foster's koppeling gaf even later de geest bij Sulby, waardoor Daniell opschoof naar de tweede plaats. Graham werd geconfronteerd met de nog steeds slechte betrouwbaarheid van de ontstekingsmagneet van zijn AJS E90 Porcupine, die kort voor de finish stil viel. Dat Graham zijn machine toch nog (als tiende) over de streep wist te duwen was achteraf zeer belangrijk, want daardoor telde het extra punt dat hij voor de snelste ronde kreeg mee in de eindstand van het WK. Die snelste ronde was feitelijk gereden door Foster, maar werd hem niet toegekend omdat hij de finish niet bereikte.
De 350cc-klasse was in 1949 nog een volledig Britse aangelegenheid, maar zelfs de Britten hadden eigenlijk maar één fabrieksracer voor deze klasse, de Velocette KTT Mk VIII. Die werd o.a. bereden door Freddie Frith, die er in 1948 al de Junior TT mee had gewonnen. De AJS 7R en de Norton 40M waren als productieracer bedoeld en minder snel dan de Velocette. Toch gingen na de eerste ronde twee AJS-rijders aan kop, met Les Graham negentien seconden voor Bill Doran. In de tweede ronde ging Grahams koppeling stuk, waardoor de overwinning naar Doran leek te gaan. Dan zou AJS voor het eerst sinds 1930 een TT-race winnen, maar bij de Gooseneck ging Dorans versnellingsbak stuk en zo won Freddie Frith voor Ernie Lyons en waren de eerste twee plaatsen alsnog voor Velocette. Frith kreeg bovendien het extra punt voor de snelste ronde.