Sebastiaan Mattheus Sigismund de Ranitz (1833-1909)

Sebastiaan de Ranitz
Foto van De Ranitz, ca. 1890.
Foto van De Ranitz, ca. 1890.
Sebastiaan Mattheus Sigismund de Ranitz
Geboren 10 juli 1833 (Groningen)
Overleden 25 februari 1909 ('s-Gravenhage)
Nationaliteit Vlag van Nederland Nederlands
Alma mater Rijksuniversiteit Groningen
Functies
1890–1909 Raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden
1889–1890 Raadsheer bij het Gerechtshof 's-Gravenhage
1888–1889 Raadsheer bij het Gerechtshof Arnhem
1884–1888 Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
1879–1888 Officier van justitie bij de Rechtbank Arnhem
1877–1879 President van de Rechtbank Zwolle
1868–1877 Officier van Justitie bij de Rechtbank Zutphen
1865–1868 Substituut-officier van justitie bij de Rechtbank Zutphen
1863–1865 Substituut-officier van justitie bij de Rechtbank Winschoten
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Jhr. Sebastiaan Mattheus Sigismund de Ranitz (Groningen, 10 juli 1833 - 's-Gravenhage, 25 februari 1909) was een jurist en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Ranitz, lid van de familie De Ranitz, was een zoon van Herman de Ranitz (1794-1846), burgemeester van Groningen, en Maria Elisabeth Crommelin (1803-1887), kleindochter van president van de Hoge Raad der Nederlanden Anthoni Willem Philipse (1766-1845). Hij trouwde in 1862 met Anna Johanna Philipse (1840-1910), dochter van Johan Antoni Philipse (1800-1884), voorzitter van de Eerste Kamer, uit welk huwelijk zeven kinderen werden geboren. Een dochter trouwde met jhr. mr. Rhijnvis Feith (1868-1953), ook president van de Hoge Raad der Nederlanden.

De Ranitz studeerde rechten aan de universiteit van zijn geboortestad en promoveerde in 1858 op Over art. 68 der Grondwet, in verband met de geschiedenis van het Nederlandse staatsrecht beschouwd. Hij werd eerst advocaat te 's-Gravenhage en daarna ambtenaar en vervolgens (substituut)-Officier van Justitie. Van 1877 tot 1879 was hij president van de rechtbank te Zwolle, daarna weer OvJ en in 1888 en 1889 raadsheer bij het hof van Amsterdam. Hij werd per 10 mei 1890 benoemd tot raadsheer bij de Hoge Raad der Nederlanden hetgeen hij tot zijn overlijden zou blijven.

Politieke functies

[bewerken | brontekst bewerken]

In de periode 1884 tot 1888 was hij voor Zutphen lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal waar hij vooral het woord voerde over justitiële zaken.