Zuid-Nederfrankisch

- HET LIMBURGS TAALLANDSCHAP -
Het Maas-Rijnlandse (Kleverlands-Limburgse) dialectcontinuüm.
De Zuid-Nederfrankische dialecten zijn in groentinten weergegeven.
Nederfrankisch in Nederland, België, Frankrijk en Duitsland

Zuid-Nederfrankisch (Goossens, 1965) zijn de Limburgse vormen van het Nederfrankisch zoals ze gesproken worden in een breed gebied strekkende van Belgisch Limburg over Nederlands Limburg tot aan de Rijn in Duitsland. Meer precies loopt dit gebied van het oosten van het Belgische Vlaams-Brabant tot in het Duitse Bergische Land aan de rechter Rijnoever, ruwweg in een brede boogvormige strook tussen Tienen (in het zuidwesten), Weert (noordwest), Solingen (noordoost) en Eupen (zuidoost).

Synoniemen en verwante termen

[bewerken | brontekst bewerken]

Zuid-Nederfrankisch (in de Duitse dialectologie Südniederfränkisch) staat in de Nederlandse dialectologie ook bekend als Oost-Nederfrankisch. In het aangrenzende Duitse gebied staat deze term tegenover Noord-Nederfrankisch (met inbegrip van het Kleverlands en het Oost-Bergisch).[1]

Het Zuid-Nederfrankisch wordt in Nederland en België Limburgs genoemd, maar in Duitsland meestal Nederrijns. In Duitsland wordt deze laatste term vaak niet duidelijk onderscheiden van het Kleverlands, de noordelijker aangrenzende dialecten die eveneens Nederfrankisch zijn, maar anderzijds tot het Brabants in ruimere zin gerekend kunnen worden. Het Limburgs daarentegen loopt wat zuidelijker over een waaiervormig gebied door tot de Rijn en vormt de overgang tussen het Nederfrankisch, de basis van het huidige Nederlands, en het Middelfrankisch of Ripuarisch rond Keulen en Aken, dat tot de Duitse dialecten wordt gerekend. Binnen het Duitse taalgebied maakt het Zuid-Nederfrankisch tezamen met het Kleverlands en Oostbergisch deel uit van het Nederrijnse (Nederfrankische) gebied dat in de middeleeuwen tot de grotere Maas-Rijnlandse cultuurzone behoorde. Maas-Rijnlands is de gemeenschappelijke noemer voor al de dialecten in deze grensoverschrijdende regio die nog tot het Nederfrankisch/Nederrijns gerekend kunnen worden. Het Zuid-Nederfrankisch of Limburgs maakt daar het grootste deel van uit.

Geografische afbakening

[bewerken | brontekst bewerken]

Het taalgebied van het Zuid-Nederfrankisch is door Georg Wenker in 1877 gedefinieerd als het gebied binnen de Rijnlandse waaier dat wordt afgebakend door twee isoglossen: in het noorden door de Uerdinger linie (ik/ich), en in het zuidoosten door de Benrather Linie (maken/machen). In het zuiden grenst het Zuid-Nederfrankisch aan het Waalse taalgebied.

Onderverdeling

[bewerken | brontekst bewerken]
Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands

Jan Goossens maakte in 1965 een onderverdeling van het Zuid-Nederfrankisch, die in hoofdlijnen wordt gevolgd door de samenstellers van het Woordenboek van de Limburgse Dialecten, dat zich echter geografisch beperkt tot Nederland en België.

  1. Oost-Limburgs-Ripuarisch
  2. Oost-Limburgs
  3. Centraal Limburgs
  4. West-Limburgs
  5. Truierlands
  6. Getelands
Zie Limburgs voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Omdat het Zuid-Nederfrankisch zich uitstrekt buiten de grenzen van de beide Limburgen, is het Nederlandse begrip 'Limburgs' geen dekkend synoniem voor dit dialectcontinuüm. In de Duitse optiek vormt de oostelijke, Nederrijnse voortzetting van het 'Limburgs' de Zuid-Nederfrankische component van het Nederfrankische.

Het Bergisch is dan een zelfstandige eenheid.[2]

  1. «Oostnederfrankisch is te zeer door Nederlandse bril gezien. Zuidnederfrankisch staat in ons onderzoeksgebied immers tegenover Noordnederfrankisch dat nu meestal Kleverlands wordt genoemd. Daarom gebruiken we verder Zuidnederfrankisch.» Jan Goossens, 2014. 'Het Limburgs accentlandschap'. Jaarboek van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 16. Hasselt: VLDN, 61-73, blz 61
    In: Frens Bakker, 2016, Waar scheiden de dialecten in Noord-Limburg? Een dialectometrisch onderzoek naar het gewicht van isoglossen, Diss. Utrecht, voetnoot, p.10
  2. Peter Wiesinger, 'Strukturgeographische und strukturhistorische Untersuchungen zur Stellung der bergischen Mundarten zwischen Ripuarisch, Niederfränkisch und Westfälisch', in: Franz Patocka (red.), Strukturelle historische Dialektologie des Deutschen: Strukturhistorische und strukturgeographische Studien zur Vokalentwicklung deutscher Dialekte, Georg Olms Verlag, Hildesheim / Zürich / New York, 2017, p. 341–437
  • R. Belemans, J. Kruijsen, J. Van Keymeulen (1998) Gebiedsindeling van de zuidelijk-Nederlandse dialecten, Taal en Tongval jg 50, 1 online
  • Jan Goossens, 1965, Die Gliederung des Südniederfränkischen, in Rheinische Vierteljahrsblätter, 30: 79-94.
  • Georg Wenker, 1877, Das rheinische Platt (Herdruk in: Sammlung deutsche Dialektgeographie Heft 8, Marburg, 1915.)